vrijdag 28 mei 2010

Mijn teen voor het kruisje

Boeken over de Elfstedentocht zijn altijd leuk om te lezen, vooral als er veel ontberingen in zitten. De Tocht der Tochten van 1963 was dat aangaat eentje uit de buitencategorie. De Drent Tinus Udding, wedstrijdschaatser op die roemruchte 18e januari, heeft er een leuk boekje over geschreven onder de pakkende titel "Mijn teen voor het kruisje".

Het geeft een goed sfeerbeeld van Nederland in de jaren van opbouw na de Tweede Wereldoorlog, waarin soberheid nog volop troef was. Kunstijsbanen waren er toen nog niet in Nederland, dus trainen kon alleen als er natuurijs lag. Ook van droogtraining hadden de meeste schaatsers nog niet gehoord. "Men deed maar wat!"
Ik citeer: "Ik deed ook een beetje aan duurlopen, maar dat vonden de mensen in de buurt maar vreemd. Sporten deed je in het gymnastieklokaal achter de kerk of op het voetbalveld, maar niet langs de weg, dan was er een steekje aan je los. Je kon maar het beste stille weggetjes en zandpaden opzoeken.
Zonder dat ik het toen besefte was de beste training voor het schaatsen het werk dat ik 's zomers op het land deed. Met name het rooien van aardappelen was een effectieve combinatie van duur- en krachttraining. Ik maakte dagen van twaalf uur en werkte zo hard ik kon, want je werd per strekkende meter betaald. Het dragen van de zware manden, over een afstand van zo'n vijftig meter, was een uitstekende oefening voor rug- en bovenbeenspieren, precies de spieren die belangrijk zijn voor het schaatsen. Het is niet voor niets dat veel sterke Elfstedenschaatsers uit die tijd uit de land- en tuinbouw kwamen."
Behalve wat verhalen over andere wedstrijden op natuurijs, waarin Tinus Udding met zijn broer Bernardus op de lange afstanden in de top meedraaide, gaat de hoofdmoot van dit boekje van 87 pagina's over die bewuste 18e januari in 1963. De lijdensweg begon al op weg naar Sneek, waar Tinus in het donker viel en zijn rechterarm uit de kom schoot. Het lukte hem om hem weer gedeeltelijk terug te duwen, zodat hij zijn arm op de rug kon leggen en zo reed hij de resterende 190 km.

Dit doet me een beetje denken aan wat mijn zoon Siebe voor, tijdens en na zijn eerste Olympia's ronde van Nederland is overkomen. Ik zal niet het hele verhaal van deze schaatser uit Bovensmilde vertellen, want u moet natuurlijk nog wel even naar de bibliotheek om dit boek te lezen!
Na de Elfstedentocht bleek Tinus Udding bevroren tenen te hebben gehad, waarbij één grote teen dusdanig bevroren was geweest, dat er een operatieve ingreep nodig was om de bevroren huid te verwijderen. Degene, die deze ingreep in het ziekenhuis verrichte, vulde de verwijderde huid met teennagel op met watten en deze teen ging "een eigen leven" leiden en is tegenwoordig te bewonderen in het Schaatsmuseum in Hindeloopen.

Uit eigen ervaring weet ik, hoe verraderlijk bevriezingsverschijnselen kunnen zijn. Na mijn Elfstedentocht van 1997 had ik last van bevroren polsen. Je merkt er niets van, tot het moment, dat ze ontdooien, zoals bij mij gebeurde, toen ik in een warm bad lag en er blaren op beide polsen tevoorschijn kwamen.
Kortom, deze bibliothecaris kan iedereen aanraden dit vlot geschreven "Mijn teen voor het kruisje" van Tinus Udding te gaan lezen. En te kijken, want er staan prachtige foto's in van de ontberingen uit "De hel van '63".

Geen opmerkingen: