vrijdag 19 september 2008

Vuurwerk aan de Weissensee



Om 5 uur zou de wekker aflopen. Zoals gebruikelijk was ik voor die tijd al wakker: ik was ’s nachts al 4 keer naar de w.c. geweest. De gebruikelijke spanning, die zich in mijn lijf op die manier ontlaadt. Voor de triatlon en de marathon vertoon ik dezelfde verschijnselen, slecht slapen en een zeer actieve stoelgang. Toch was de week Weissensee zeer ontspannen begonnen. Op vrijdag 21 januari vertrokken we met zijn zessen op 1 uur per trein naar Oostenrijk: Andrea Landman, Paul Verkerk, Theo Schouten, Wil Verbeij, Hen van den Haak en Bert Breed, om de volgende ochtend om 11 uur bij hotel die Forelle onze intrek te nemen. Het was van hier 100 meter lopen naar het kleine meer. Om 12 uur hadden we onze schaatsen onder onze voeten om met Letty Ruhaak, Pieter Smit en Sjaak Stuyt, die in hetzelfde gebouw verbleven, ons eerste rondje van 25 kilometer te rijden. Vooral op het grote meer was het ijs van uitzonderlijke kwaliteit. Er waren zelfs grote stukken zwart ijs. Kennelijk stond deze vakantie onder een gunstig gesternte, want volgens velen was het ijs in 15 jaar nog nooit zo goed geweest. Tijdens de eerste ronde bleek echter al, dat een klapschaats met recht een KLAPschaats is, als je in een scheur rijdt. Letty, Pieter en Hen zouden de eerste dag al hardhandig kennis maken met de verder spiegelgladde ijsvloer. Na een eerste dag met voor allen een rustige opbouw liepen in de dagen daarna de opbouw naar de Alternatieve Elfstedentocht op 28 januari 2005 behoorlijk uiteen. De één zocht het in de 59 kruiden van Alpenkräuter, de ander ging tussendoor rustig een dagje langlaufen, een derde bouwde langzaam het aantal kilometers op.

Persoonlijk hield ik het bij kilometervreten. Met 4 dagen op rij rond de 100 kilometer schaatsen ging ik tegen iedere trainingsleer in. Maar ja, ik kon de verleiding niet weerstaan. Schaatsen op natuurijs in nu eenmaal zo ontzettend leuk…. Op woensdag hadden we als groep 100 kilometer getraind in het rijden in een rustig tempo en in het aflossen van elkaar. Met tegenwind was de 2 meter lange Wil Verbeij voor iedereen de ideale windbreker. We hadden een gezellige groep. Zo gezellig, dat Frau Müller, de eigenaresse, ons bijzonder nauwgezet in de gaten hield. Vooral de vuurpijlen, die Theo en Wil ’s zaterdags gekocht hadden, zorgden behalve voor veel grappen en grollen, voor haar speciale belangstelling. Toen bij de buren een vuurpijl afgestoken werd en Sjaak daarna vanaf zijn balkon een perfecte imitatie van een gillende keukenmeid gaf, ging prompt bij ons de telefoon: of wij vuurwerk afgestoken hadden? Vanaf maandag druppelde de Proteq- en de DSB-ploeg langzaam binnen bij "Die Forelle".

We kregen steeds meer en steeds beter contact met Daniëlle Bekkering, Jan Maarten Heideman, Ruud Borst, Peter de Vries, René Ruitenberg, Piet Kleine en Peter Baars, de zoon van mijn nicht Jenny Breed. Ondanks de gezelligheid, het vele lachen en het ontspannen toeleven naar de 200 kilometer sloop toch langzamerhand de stress erin. Op zich normaal, want zonder (positieve) stress kun je niet tot presteren komen. Zo zaten we om half 6 aan het ontbijt, waarbij het eten moeilijker naar binnen ging als anders. Na een laatste bezoek aan het toilet werd om half 7 een stevige laag vaseline aangebracht op gezicht, tenen en geslachtsdelen. Het vroor op dat moment 15 graden. Na de klûnschaatsen onder mijn Rossignol-schoenen geklikt te hebben, kon de groep IJVL-ers, aangevuld met Thijs Smit, Jilles Kinkel en Sjoerd Kruijff, naar de startplaats rijden in het schijnsel van een mijnwerkerslamp. Om 7 uur klonk, na een paar doffe “ploenk’s” van het ijs, het startschot. In een laag tempo begonnen we in de schemering in de grote meute de eerste kilometers af te leggen, elkaars naam roepend om elkaar niet kwijt te raken. Wil begon in de schemering het tempo te verhogen. “Rustiger” riep ik, maar veel effect had dit niet. Feitelijk hadden we vanaf het begin te maken met een Alternatieve Elfstedentocht met 2 snelheden: Theo, Wil en Sjoerd wilden doorkachelen, Letty, Andrea, Hen en Bert wilden een iets lager tempo. Zo reden we naar het eerste keerpunt bij Dolomietenblick, waar de snelle groep op de langzame wachtte. De temperatuur daalde tijdens de eerste ronde naar min 18. Gelukkig was het vrijwel windstil, zodat de kou nog net te harden was. Ondanks de trage start en het wederom uit elkaar trekken van de groep door de snelheidsverschillen en het vervolgens op elkaar wachten, werd de eerste ronde afgelegd in 1 uur 10 minuten. In de tweede ronde herhaalde dit patroon van harmonicarijden zich. Douwe Kinkel, die zijn schaatsen in het hotel had laten liggen, kwam ons achterop gereden en zou de rest van de dag met de langzamere groep meerijden, terwijl de snellere groep, Theo, Wil en Sjoerd, die elke ronde wel een paar keer viel, het tempo verhoogde en in ruim 9 en half uur binnen kwam. Bij die Forelle stopten we om bidons te verwisselen. Ik was niet scheutig genoeg geweest met vaseline en had donkerrode lippen. Nel Stuyt smeerde een extra laag bij mij en Andrea als bescherming. Even sloeg de angst toe, dat bevriezing in het gezicht de tocht zou verknallen, zoals een pijnlijke spier bij de rechterenkel dat vanaf kilometer 7 had gedaan, maar gelukkig trok de pijn bij iedere afzet geleidelijk weg. De tweede ronde werd ook in 1 uur 10 volbracht, net als de derde ronde, die gebruikelijk verliep: bij iedere drinkpost namen we wat te eten en te drinken en ik ging 2 keer per ronde plassen. Wel was er een wind opgestoken, die uit variabele richtingen kwam, met vooral tegenwind tussen kilometer 6 en 8 en meewind richting Techendorf. Vlak voor de derde ronde volbracht was, ging Andrea keihard onderuit, toen ze in een scheur reed. Haar rechterschaats schoot weg, alle adem ging uit haar longen. Gelukkig bleef het bij de schrik en kon ze haar klûnschaats weer aanklikken en verder rijden. De vierde ronde was er één met nog meer wind. Sjaak Stuyt had ons al op een ronde gezet, toen Hen flink onderuit ging bij kilometer 4. Zijn klapschaats zat naast zijn potje. Woest trapte hij een paar keer op het ijs en zowaar: de schaats schoot goed. De wind was nu meer uit het westen, hetgeen tegenwind naar Techendorf toe betekende. Terwij Pieter ons ook een rondje gelapt had, zorgden Nel en Paul weer voor de verversing. In 4 uur 50 hadden we de helft van de tocht erop zitten. De wind was nog sterker geworden. Richting Dolomietenblick ging het lekker, ondanks pijn in het linkerdijbeen en de eerste en enige val van de vakantie. De Rossignol-klûnschaatsen werken wat dat betreft prima. Meestal rijd je gewoon uit de scheur. Uit ervaring wisten we: na 120 kilometer begint het pas echt. Het soepele schaatsen maakt plaats voor zwoegen. Arthur van Winsen, Wouter van Riessen, Hans Rodenburg, Thijs Smit en Jilles Kinkel hadden ons ook op een ronde gezet. Richting Techendorf hadden we geluk. We konden vrij snel aansluiten bij een groep van 30 man, waarvan Rijn IJsselstreek het meeste kopwerk deed. Net als de meeste ploegen reden zij in dezelfde kledij. Wij reden als zooitje ongeregeld met een bonte mengeling aan kleuren en kleding, in de luwte in een rustig tempo achteraan tot kilometer 17, waar Douwe onderuit ging. Zodoende moesten we helaas de groep laten lopen. Op het einde van ronde 6 zorgden Nel en Paul voor de nodige voeding en vocht. Om half 3 zat driekwart van de tocht erop. We wisten nu zeker, dat we het gingen halen. Ik kwam Dick Witteman tegen, die ik ken van de ijshal in Leiden. Hij bood aan, om een ronde als windbreker te fungeren. Dit was een geschenk uit de hemel. De wind was weer eens gedraaid en richting Dolomietenblick vrij hevig. In een rustig, gelijkmatig tempo reden we naar het keerpunt toe, telkens mensen oppikkend, die in hun eentje tegen de wind in ploeterden. Na de gebruikelijke drink- en plaspauze bij Dolomietenblick ging een vrij grote groep richting laatste ronde met Dick als voorrijder. Helaas deed de linkervoet niet meer, wat het moest doen. Peter Witteman kwam ook onze gelederen versterken. Bij het ingaan van de laatste ronde om kwart voor 4 verlieten de gebroeders Witteman onze groep. Zelf had ik een kleine inzinking en moest ik de groep, waar ik de hele dag mee gereden had, lossen. Douwe zei tegen mij, dat hij er ook aardig doorheen zat, maar hij kon toch het tempo van de rest van de groep aanhouden. Toch was er een groot verschil met de andere inzinkingen, die ik tussen de 140 en 180 kilometer gekregen had. Toen stond ik helemaal geparkeerd, nu kon ik gewoon door blijven harken. Paul nam de rol van windbreker over van Dick. Tevens voorzag hij me van een energiedrank, die de vetverbranding flink op gang zou brengen. Na de voorspelde 20 minuten ging het schaatsen inderdaad wat makkelijker. Bij kilometer 6 werden we ingehaald door een trio, waar we ons bij aan konden sluiten. Toen Paul in een scheur reed, bleven ze keurig op ons wachten. Na Dolomietenblick was het 16 kilometer vooral meewind. We kwamen in een groep van een man of 20 te zitten, waar we mee reden tot het kleine meer. Onderweg namen we de tijd om te genieten van het uitzicht op de besneeuwde bergen, die door de laagstaande zon een schitterende oranje gloed hadden gekregen. Net of je in een Kerstkaart schaatste. Vlak voor het keerpunt aan de westzijde zagen we Hen, Douwe, Letty en Andrea rijden, die een kilometer voorsprong op ons hadden. Vlak na het laatste keerpunt viel de groep door een paar valpartijen in het schemerduister uiteen in diverse kleine groepjes. Na 10 uur 16 minuten en 2,8 seconden gleed de transponder voor de laatste maal over de streep, ruim 2 minuten na “mijn groep”. Andrea en Letty hadden, net als Theo, Sjoerd, Thijs en Jilles, voor het eerst van hun leven de afstand van de Elfstedentocht volbracht, en dat nog wel in een keurige tijd! De meeste anderen, waaronder ondergetekende, reden een persoonlijk record. Ondanks het reeds vroege afzien was het mijn makkelijkste 200-kilometertocht, mede door het uitblijven van een echte inzinking. Het inleveren van de transponder was in de feesttent, waar ik de eveneens gefinishte Ton Togni en Luit Bloem, die de week erop nog 2 keer de 200 kilometer zou rijden, tegenkwam. Vervolgens naar die Forelle geschaatst. Na 202 kilometer in een verkwikkend bad de schade opgenomen: gelukkig geen bevriezingsverschijnselen. Daarna naar Ada gebeld, terwijl Hen een vrij koude en Theo een koude douche namen.

Om 7 uur gingen we naar het hotel, waar een uitgelaten stemming heerste. Iedereen, die aan de tocht was begonnen, had deze uitgereden. Na de maaltijd werden alle 16 toertochtrijders op een leuke manier door René Ruitenberg in het zonnetje gezet. De dames kregen een glaasje champagne en een kus van Peter de Vries, de heren van Daniëlle Bekkering. Sjaak Stuyt, die in 7 uur en 9 minuten als eerste de tocht volbracht had, werd extra in het zonnetje gezet. “Speech, speech” begon René Ruitenberg. “Zou ik niet doen” waarschuwde ik: “Hij is wethouder geweest”. Na het proosten kwam het grote moment: eindelijk mochten de 3 vuurpijlen afgestoken worden! Hans Müller vertelde, waar ze afgestoken mochten worden, terwijl Sjaak al fluitend een paar gillende keukenmeiden ten gehore bracht. In een euforische stemming trokken we naar kamer 4, waar 11 personen bier en Alpenkräuter verorberden. Ook Douwe en Jilles kwamen nog even langs. De grappen en grollen wisselden elkaar in hoog tempo af. Het onderwerp vaseline kwam vaak ter sprake, met als hoogtepunt een heuse vaselinewasstraat. Om de IJVLers een volgende keer duidelijker herkenbaar te maken: volgende keer schaatsen in Lederhosen!

Ondanks de vermoeidheid van de tocht slecht geslapen, doordat het lichaam vol zit met allerhande stoffen, die de slaap tegenwerken. Dit herkende ik van andere 200-kilometertochten. De volgende ochtend nog ongeveer 14 kilometer gereden, de totaalstand van een 8 schaatsdagen op de Weissensee op 675 kilometer brengend. Voor we naar de trein gingen, zagen we dat “ons” hotel ook op het Open Nederlandse Kampioenschap goed presteerde. Zowel Daniëlle Bekkering als Peter Baars werden nationaal kampioen. In het hotel werd deze dubbelslag uiteraard gevierd. Dit was een mooie afsluiting van een perfecte week aan de Weissensee.

Geen opmerkingen: