woensdag 13 augustus 2008

De lamme en de blinde


Der Lahme hängt mit seinen Krücken
sich auf des Blinden breiten Rücken.
Vereint wirkt also dieses Paar
was einzeln keinem möglich war.
(Ougenweide)

De vorm was er de hele herfst al. Na de mislukte Elfstedentocht van februari 1996 had ik harder getraind. De voorspelling van de Duitse meteoroloog Manfred Röder, dat we een koude tot zeer koude januari zouden krijgen, vond ik zeer geloofwaardig. Toen de vorst op de kortste dag ons land binnenviel, was ik er klaar voor. Twee dagen later reed ik al op de boerenslootjes in de Stevenshofpolder. Mijn voorbereiding, die traditioneel bestaat uit kilometers vreten, werd behoorlijk verstoord door een lichte buikgriep. Terwijl de kinderen over het ijs zwierden, zat ik bibberend en balend binnen. Klokje rond slapen deed echter wonderen. De volgende dag, oudjaar, reed ik zo’n vijftig kilometer.
De dag erop werd de Elfstedentocht aangekondigd voor zaterdag of maandag. Met de weersvoorspelling in de hand werd het hopen op maandag. Zondag beloofde namelijk een mooie, vrijwel windstille dag te worden, vrijdag een zeer koude, winderige dag. Het werd dus zaterdag. Dat betekende op vrijdag rijden.

Jaap de Gorter had familie in Boksum, vlakbij Leeuwarden, wonen. Vervanging op mijn werk regelen, spullen pakken en om 20.00 uur trof ik Jaap op het station in Leiden. Via Schiphol reisden we naar Amersfoort. Hier bleek, dat we niet de enigen waren, die naar Ljouwert gingen. In de volle gang zaten we op onze tassen. De conducteur begreep, hoe je met sporters om moest gaan: hij bood ons aan in de eerste klas plaats te nemen. Met enige vertraging bereikte de trein Leeuwarden om 23.15 uur. Liesbeth (Jaap’s nicht) bracht ons met de auto naar de boerderij in Boksum, een dorp onder de rook van Leeuwarden. Om een uur of 1 sliepen we in, terwijl de wind om de boerderij gierde.

Drieënhalf uur later kleedden we ons dik aan, daar het een barre tocht beloofde te worden. Hier en daar een lik vaseline en om 5.00 uur zaten we aan het ontbijt. Bepakt stapten we met onze schaatsen al aan in de auto. Op de Zwette namen we om 5 over 6 afscheid van onze chauffeur Edser.
Een groep van 9 andere schaatsers vertrok met 15 graden vorst gelijk met ons. In het donker reden we rustig over de Zwette naar Sneek, waar we door de forse wind binnen het uur waren. Een kwartier later passeerden we IJlst al. Achter 3 Friezen reden we zuidwaarts over het mooie glijijs naar het Slotermeer. Bij het kleinste Friese stadje namen we onze eerste eetpauze om 20 over 8.
Om beurten op kop Met de wind in de rug reden we westwaarts, door het fraaie Balk en het mooie Gaasterland. Het vrouwtje van Stavoren naderden we over stukken grondijs en stukken mooi zwart ijs. Om half 10 hadden we al een derde van de tocht erop zitten en een tijdwinst van ruim een uur geboekt t.o.v. 1996.
De tocht ging nu pas beginnen: tegenwind, windkracht 6. In een groep van zo’n man of 20 reden we lekker in de luwte mee tot het tempo ons te hoog werd. Om beurten kop nemend reden we in 3 kwartier naar Hindeloopen. In dezelfde tijd legden we de afstand naar Workum af. Een man, die zijn vrouw aan schaatsbeschermers voorttrok, was voor ons een prima windbreker. Jeugdjournaal In Workum waren ze net aan het filmen voor het jeugdjournaal. Zowel Jaap als ik (met de ijspegels in mijn snor) werden kort geïnterviewd en gefilmd.

Intussen zaten we op weg naar Bolsward zonder groepje om mee te liften. Op het stuk tot Parrega namen we om beurten kop. De harde wind werd slechts gebroken door boerderijen en rietkragen. Tussen Parrega en Tjerkwerd konden we gelukkig weer bij een groepje aansluiten. Om 5 voor 12 kluunden we Bolsward binnen. We waren op de helft.
Met de wind zij in de rug op het grootste deel van het traject reden we via Witmarsum en Kimswerd naar Harlingen. We reden gelijk op met 2 anderen. Eén van hen had in 1956 en 1963 al de Elfstedentocht gereden. Hij was al 64 jaar, maar reed zeer soepeltjes mee. Om 1 uur waren we in Harlingen, waar we wederom koek en zopie namen.
Het stuk tot Franeker ging over slecht ijs tot Weinaldum. In een groep van een man of 10 ging het behoorlijk hard tegen de wind in. Geloof niet altijd wat er in de krant staat Om 20 over 2 waren we al in Franeker, een tijdwinst van bijna 3 uur t.o.v. vorig jaar.
Bij het verlaten van Franeker hadden we Jaap’s vriendin niet op één van de bruggen zien staan. Psychologisch natuurlijk fout reden we toen terug. Jaap had uit het NRC een oud studentencafé gehaald, waar Carola op ons zou wachten. Het café lag niet aan de route, zoals in de krant stond, maar 500 meter landinwaarts. Ik ging in eerste instantie klunend erheen, maar na 200 meter leek het me beter mijn schoenen aan te trekken.
In het café troffen we Carola niet, maar wel een telefoon. Na wat gebel en met warm water in onze thermosflessen liepen we weer naar het ijs. Later bleek, dat Carola op het bruggetje had gestaan, waar we onder door waren gereden en aan de achterkant de kant op waren gegaan.
Bij het uitrijden van Franeker reden we achter een groepje aan, dat net even te snel reed. Ik blies mezelf op en kreeg een inzinking op precies dezelfde plek als in 1996. Ik moest lossen en riep tegen de wind in naar Jaap, die het niet hoorde.
Drie, vier kilometer knokte ik tegen de wind in tot ik Jaap bereikte, die op mij had gewacht. Op de rechte sloot naar Berlikum, waar de tocht het jaar ervoor voor mij eindigde, hield Jaap me keurig uit de wind, tot we bij een klein groepje konden aansluiten. Even wat gegeten en gedronken en weer verder. We maakten een bocht en kregen de wind even zij-mee. Heerlijk.
Achter drie meiden reden we in een rustig, maar constant tempo vanaf Wier in oostelijke richting. De inzinking was aardig overwonnen. Maar onder een bruggetje kreeg ik door een verkeerde beweging een lichte krampscheut. Ik kon rustig meeschaatsen en 4 km verder voelde ik me zo goed, dat ik de kop over wilde nemen. Ik zette aan en schoot onderuit door kramp in mijn linkerkuit.
“Dan moeten we nu stoppen”, zei Jaap, terwijl hij mijn been oprekte. Een pijnscheut schoot door mijn been. “We gaan het gewoon proberen”, zei ik, “afstappen kan altijd nog.” Jaap nam me letterlijk en figuurlijk op sleeptouw.
In een echt wandeltempo (wandelaars haalden ons in) begonnen we. Om de kilometer rekte Jaap mijn been, terwijl ik nog wat dronk. Na een kilometer of 5 kon ik weer schaatsen. Het begon inmiddels te schemeren, toen we een dorp naderden. “Is dat Bartlehiem?” vroegen we hoopvol. “Nee, dat is Vrouwenparochie. Bartlehiem is nog een kilometer of 10.” Dus zwoegden wij voort. Jaap voorop, Bert in zijn kielzog. De duisternis was over het Friese land neergedaald, toen we licht in de duisternis zagen. De felle spotlights van Bartlehiem. Op de driesprong troffen we zowaar Carola aan. Dokkumer Ee We aten wat en met het gevoel “We gaan het redden” reden we de Dokkumer Ee op. Het was al 18.00 uur. We hadden de wind pal tegen. Tot Birdaard ging het nog, maar daarna begon de duistere tocht. Ik reed veelal achter Jaap, maar mijn ogen waren scherper in het donker. Constant moest ik Jaap bij de sneeuwrand dirigeren.
Dit was het ergste stuk van de hele tocht. Vooral omdat de tegenliggers uit het donker vandaan over het ijs vlogen. Bonifacius werd in Dokkum vermoord, wij op de weg er naar toe. Maar aan alles komt een eind, zelfs aan de Dokkumer Ee. Plotseling boog de Ee en waren we in Dokkum, om 20 over 7.
Er was geen koek en zopie meer, dus vroegen we aan een voorbijganger of hij even bij een huis aan wilde bellen voor warm water. Hij deed het en na 10 minuten reden reden we naar Bartlehiem terug. Even buiten Dokkum reed ik in een opgevroren sneeuwrand en Jaap dook over mij heen. Vanaf dat punt reden we een stuk langzamer. In Bartlehiem dronken we nog wat voor we aan de 3 km tegenwind naar Oudkerk begonnen. Om beurten namen we de kop.
Halverwege begon mijn linkervoet te trillen: het begin van kramp of een inzinking. “Jaap, kun je me nog een stukje trekken?” vroeg ik en 300 meter slepen was voldoende om de stranding in het zicht van de haven te voorkomen. Bij Oudkerk kregen we de wind pal in de rug en reden we linea recta op Ljouwert af.
Twee kilometer voor de Bonkevaart reed Jaap plotseling de kant in en kwam hij met zijn hoofd tegen een paaltje. De skibril was kapot, de gewone bril ietwat gebogen en hij had een sneetje onder de neus. “En nu rijd jij achter mij” zei ik en zo leidde de lamme de blinde naar de finish. 
In de felle lichten reden we voor Henk Angenent over de finishlijn om 10 over 9. We hadden er 15 uur en 5 minuten over gedaan. En weer kwam het zinnetje van de juf uit de eerste klas mij voor ogen: “Bertje heeft nog geen doorzettingsvermogen.” Alleen had ik het echter niet gered. Jaap de Gorter was vanaf Franeker een reddende engel voor me geweest. Liftend kwamen we in Boksum, waar we na een verfrissend bad, waar de bevriezingsblaren op mijn polsen te voorschijn kwamen, ons heel wat beter voelden. We hadden een barre Elfstedentocht volbracht, die voor ons was vastgelegd in het jeugdjournaal.
De euforie won het van de vermoeidheid, want om half 6 stond ik weer aan de Zwette om te kijken naar de start van de wedstrijdrijders met daarbij de zoon van mijn nicht Jenny, Peter Baars, en de eerste toerrijders, wetend wat voor zware tocht zij nog voor de boeg hadden.

Geen opmerkingen: